dinsdag 7 juni 2011

aart van zoest over leesMEI

Hans Heesen heeft bedacht dat Gorters gedicht Mei het verdient om in zijn geheel te worden voorgelezen. En gelijk heeft hij. Het is een heel mooi gedicht. Het integraal lezen is wel een enorme opgave. De Mei is buitensporig lang. Meer dan vier duizend regels. Ga er maar eens aanstaan.

Yes we can, is een devies dat niet alleen bij Obama past maar ook bij Hans Heesen. Hij is er immers op uit om in Utrecht aandacht voor literatuur te activeren. Nog maar zeer onlangs heeft hij samen met Niels Bokhove het literatuurtijdschrift 'De Utrechtse boekhouder' van start laten gaan. Het voorlezen van Gorters Mei heeft hij vorig jaar, mei 2010, al laten gebeuren. Dit jaar vond 'LeesMei' opnieuw plaats. Op 2 juni, twee dagen nadat de meimaand al geconsommeerd was. Je zou het een eerbewijs achteraf kunnen noemen.

Dit jaar was ik er bij. Honderd mensen lazen beurtelings een toegewezen bladzijde voor. Vanaf de eerste tot de laatste regel. Vanaf 'Een nieuwe lente en een nieuw geluid' tot 'Daar ligt bedolven mijne kleine Mei'. Aan deze twee verzen valt al te constateren dat de 25-jarige Herman Gorter al een groot dichter was.

Zou er een Nederlander bestaan die die eerste regel van Gorters Mei niet kent? Ondenkbaar, want het is een juweel in ons nationale erfgoed, door zijn betekenis en klankschoonheid, kortom door zijn poëtische potentie. Maar dat heeft die laatste regel ook, met zijn tederheid die omsluierd ligt in de assonantie van die heel typische Nederlandse ij-klank en de frêle flirt met het nabije 'mijn kleine meid'. Minder bekend, die regel, als een meisje dat op het bal dreigt onopgemerkt te blijven, maar proef 'm op de tong.

Ik was er dus bij dit jaar. Niet helemaal tot het einde, dat moet ik opbiechten. Maar voldoende lang om met welbehagen kennis te nemen van wat ik hoorde. En ook om kennis te maken met de omringende aanwezigen. Goed volk. Tot dusver hield ik me aan mijn privé-theorie dat als je onder goed volk wilt verkeren je het moet zoeken bij boekhandelaren of schakers. Maar sinds 2 juni jongstleden voeg ik daar nu onvoorwaardelijk de poëzieminnaars, à la Hans Heesen en de zijnen, aan toe. (Zo ben ik als oprecht Peirceaan toch weer bij drievuldigheid aangeland.)

Apetrots was ik dat ik de eerste Gorterverzen mocht voorlezen. Maar dat werd minder toen ik later een invalbeurt vervulde en verzen in een verkeerde volgorde presenteerde. Toen ik, beetje beschaamd, schuchter mijn zitplaats weer had ingenomen, fluisterde een belendende medevoorlezer, Heerma van Voss, me toe: 'Deze tekst kan het wel hebben'. Goed volk, ik zei het al.

Het troostwoord hield geen depreciatie in. Terecht niet. Ik heb intensief geluisterd en af en toe een passerende verbale schoonheid op papier genoteerd. Exotische taal: 'ezels met een rood schabrak'. Kaasjeskruid dat bij Gorter 'malva' heet. Droomwekkende personificaties: 'dommelende golven', 'gedachten als sluwe vogels'.'Boomstammen tergen elkaar om 't hoogst'. Verbluffende eenvoud ook: 'Daar stond ze, en ze stond er als een bloem'. Ook die zin, met zijn toccata van monosyllaben, staat er. Mooi en sterk als een bloem. Ik noem dat graag iconiciteit; en beschouw het als een geheim schoonheidsmiddel.

Er waren aanwezigen die dachten dat ik al schrijvende een beoordeling van de voordrachtskunstenaars noteerde. Dat ik een cijfer gaf of zoiets. Welnee. Ik ben juist blij dat ik geen cijfers meer hoef te geven en dat ik me nu houden kan aan het voorschrift 'Oordeelt niet, opdat ge niet geoordeeld worde'. Ik kon me in die uren daar op het stadserf RoodNoot, bij vervogelaar Thijs van Vuure (een verhaal apart), zorgeloos overgeven aan het mateloze poëzie-genot dat taalwellusteling Gorter ons bereid heeft aan het einde van de negentiende eeuw, toen hij 25 jaar oud was. Een sustainable product.