het idee
Ook wij koesterden een wens om iets te bezitten
Voorbij de wereld die we kenden, voorbij onszelf, voorbij
Ons voorstellingsvermogen, maar wel iets waarin
We misschien onszelf konden zien, en dit verlangen verscheen
Altijd in voorbijgaan, in tanend licht en in een kou
Zo scherp dat in de dalen het ijs op de meren krakend
Verschoof en stuifsneeuw elk zichtbaar stuk bodem bedekte,
En beelden uit het verleden doken weer op,
Waren niet meer dezelfde maar spookachtig wit
Tussen bedrieglijke glooiing en verborgen vervaging,
En nooit voelden we ons nabij totdat
De nachtwind zei: 'Waarom doen jullie dit,
Vooral nu? Ga terug naar de plek waar je hoort,'
En daar verscheen, met gloeiende vensters,
Klein, in de bevroren verte, een huisje
En we stopten, verbaasd dat het er stond.
We zouden erheen zijn gegaan en de deur hebben geopend,
De gloed zijn binnengestapt en ons hebben verwarmd
Als het niet van ons was geweest door niet van ons te zijn
En leeg moest blijven. Dat was het idee.
Mark Strand
(vertaling Wiljan van den Akker & Esther Jansma)