Janus Secundus Nicolai Hagiensis (Den Haag, 1511- Doornik, 1536) was de zoon van de president van het Hof van Holland (de rechtbank). Het gezin telde in totaal 18 kinderen, waarvan ongeveer de helft heel jong stierf. Drie jongens - Nicolaus Grudius (1504-1570), Hadrianus Marius (ca 1509-1568) en Janus (genoemd naar de heilige Secundus), schreven gedichten. In 1528 vertrok het gezin naar Mechelen en in 1532 of 1533 studeerden Marius en Secundus af in de rechten. Secundus ging naar Spanje, waar Grudius schrijver van de Latijnse correspondentie van keizer Karel V (1500-1558) was. Secundus kreeg eenzelfde baan bij de bisschop van Toledo. Vanwege een ziekte ging hij terug naar de Nederlanden, waar hij schrijver van de bisschop van Utrecht werd. Nadat hij de eervolle uitnodiging aangenomen had om Grudius op te volgen als schrijver van Karel V, stierf hij onderweg naar hem in de abdij van Saint-Amand bij Doornik.
Secundus is bekend geworden om zijn bundel Basiorum Liber, kortweg altijd Basia genoemd (‘Kussen’, 1535). De bundel bevatte negentien Latijnse gedichten. Daarvan zijn vertalingen in het Engels, Duits, Frans en Nederlands verschenen. De zestiende-eeuwse Franse schrijver Montaigne noemde Secundus in zijn Essais in één adem met andere internationaal beroemde dichters, zoals Boccaccio en Rabelais. In de achttiende eeuw was ook de Duitse dichter Goethe enthousiast over de Basia.
lees verder