'Toen de zon, die vele uren allesverzengende hitte beloofde, de aarde begon te verwarmen, dommelden alle levende dingen in, die in de nacht hadden bewogen en geluiden hadden voortgebracht. De oude herder en Sanka stonden met hun stokken aan weerszijde van de kudde, ze stonden bewegingsloos, als biddende fakirs, in gedachten verzonken. Ze letten niet op elkaar; elk van hen leefde in zijn eigen wereld. Ook de schapen dachten na.'
Uit: Anton Tsjechov Geluk (1887) - vert. pk