Het woord root, mv. roten komt te Neeroeteren in de betekenis ‘vlasroot, waterkuil voor het roten van vlas’ voor in de volgende namen:Geisterse roten (1546, copie 1586 op gheijn gheijsser roeten), Groot root/Klein root (1569 int groet roet, 1569 inghen cleyn roet), Hoge root (1467 1 boenre lants gelege(n) voer gheen huge(n) roet), Kloterkensroten/Klotersroten (1467 cloeterkens roeten, ± 1620 Cloeters roeten), Ophovenroten (1570 opdij ophouenre roeten), Puiskensroten (1467 puijskens roeten), het Root/De Roten (1467 int roet, op gheen roete(n)).
Rond 1865 werden door de gemeente nog drie vlasroten aangelegd en werden daarvoor de nodige sloten gegraven of aangepast (in Berg de Lieterbroekzijp, op de Heikant de Tapzijp en aan de Koevoort de Kleine beek en Sloot). Vlas wordt geroot door ‘de stengels (van het vlas) aan aanhoudende invloed van vochtigheid bloot (te) stellen om de kleverige zelfstandigheid van de bast grotendeels te doen verdwijnen, en zodoende de samenhang tussen de vezels onderling in hoge mate te verminderen, of bijna geheel op te heffen’. (Van Dale 1984: 2451.).
Het woord moet onderscheiden worden van root/rode ‘bosrooiing’, dat wij te Neeroeteren vinden in Gruitroderbos/Roderbos, Hongelroot, Kaggenrooi, Rooierheide, Roren (of is dit roor = riet?).