En zelf zouden wij, als we juist willen handelen, nooit tegen onze bedienden de hand mogen opheffen zolang de woede in ons raast. Zolang ons bloed kookt en de opwinding niet geluwd is, moeten wij geen stappen nemen.
[…] De mensen bij mij thuis die het recht hebben boos te worden adviseer ik altijd om in de eerste plaats een goed gebruik van hun woede te maken en die niet bij elke kleinigheid te luchten, omdat je daarmee het effect vermindert: als je voortdurend raast en tiert zal niemand er meer acht op slaan, omdat men eraan gewend is. […] Daarnaast adviseer ik ze hun woede goed te richten en ervoor te zorgen dat hun berisping terechtkomt bij de persoon over wie ze zich beklagen, want gewoonlijk schreeuwen ze al voor hij aanwezig is en blijven ze nog tijdenlang doorschreeuwen als hij weer is vertrokken.
[…] Als ik kwaad word, reageer ik zo heftig, maar ook zo kort als ik maar kan en met zomin mogelijk ophef. Ik laat mij snel gaan en trek fel van leer, maar ik raak niet zo van streek dat ik in het wilde weg allerlei scheldwoorden braak. Ik zorg ervoor dat mijn opmerkingen raak zijn en de ander zo veel mogelijk krenken; want doorgaans gebruik ik alleen mijn tong.
[…] Hoe korzeliger ik met het klimmen der jaren word, hoe meer ik mijn best doe daar niet aan toe te geven; zo zal ik, als het aan mij ligt, al naar ik mij op grond van mijn leeftijd meer kan verontschuldigen voor mijn driftbuien en nukken, zulke buien in het vervolg des te minder in werkelijkheid hebben; en dat terwijl ik in het verleden toch al niet een van de meest opvliegende karakters was.'
uit Montaigne De Essays (vertaling Hans van Pinxteren 2005) Derde Boek (1571-1592)