Gorter en de Tachtigers
Herman Gorter (1864-1927) behoorde tot de generatie van de Tachtigers, die vooral bekend is vanwege Kloos' adagium dat poëzie 'de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie' was. Dat leidde in de poëzie tot toepassing van neologismen (zoals ritsellicht en tintelsneeuw) en beeldspraak die niet langer vooral leunde op de bijbel en de Griekse mythologie, maar zoals ook bij Gorter, steeds meer op de levende Nederlandse natuur.
Gorter was binnen de generatie van de Tachtigers een vreemde eend in de bijt. Niet alleen was hij een periode socialist – wat tegenover het ultieme individualistische adagium van de Tachtigers stond, maar ook liet hij al vrij vroeg in zijn carrière de vaste versvorm los. Bovendien stapte hij van het gebruik van het eindrijm af en toonde een zekere minachting voor correcte syntaxis of zinsbouw.
Van kind naar volwassene
Mei heeft een filosofisch-metafysische inslag: de idee dat de vergankelijke natuur en de eeuwige ziel nooit tot een blijvende verbintenis kunnen komen. De dichter zou als een van de weinige stervelingen iets van die ziel kunnen voelen en dat kunnen verklanken in poëzie.
Voor wie ook maar enigszins van gedichten houdt, is de Mei als aarde en brood; het hoort bij je, je hebt het nodig, je wilt er mee leven. 'De meeste mensen kennen alleen de eerste regel – "Een nieuwe lente en een nieuw geluid"', aldus initiatiefnemer Hans Heessen. 'Bijna niemand heeft het ooit helemaal gelezen. Pagina voor pagina moet het samen lukken.' In het vijfduizend regels tellende gedicht wordt het leven zintuiglijk en klankrijk verdicht. Het omschrijft de overgang van lente naar zomer, van kind naar volwassene.