‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid.
Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,
Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht,
Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht,
In een oud stadje, langs de watergracht –‘
en zo zesendertig regels verder. Tenminste, wat mijn aandeel betrof. Het hele gedicht beslaat meer dan vierduizend regels. In 1888 schreef Gorter over dit gedicht aan een vriend: ‘Het ding is af.’ Met een lamme hand, waarschijnlijk.
Ik kan hier en nu wel toegeven dat ik de Mei nog nooit van mijn leven in zijn geheel heb kunnen lezen. Het lukt me niet. Het is een gedicht als een berg, die ik nog niet heb weten bedwingen. In dat gebergte bevinden zich trouwens nog veel meer klassiekers die als gebonden en ingenaaide schuldgevoelens op de plank staan. Ooit, als de wolken leeg zijn, wordt het alsnog lente. Of meteen maar zomer. En weer zal ik al die cultuurschatten niet gelezen hebben.
Bij de Mei heb ik daar op zich nog wel een zwak excuus voor. Het is bijna niet te doen om een tekst ter lengte van een korte roman te lezen met de concentratie waarmee je normaal gesproken een gedicht leest. De Mei lezen voelt als het gras maaien met een nagelschaartje, of kanoën met twee aan elkaar geplakte theelepeltjes. En toch, voor wie van gedichten houdt, is de Mei als aarde en brood; het hoort bij je, je hebt het nodig, je wilt ermee leven. Daarom was het ook zo’n geweldige actie om de Mei met zijn allen op dat erf voor te lezen in deze vochtige maand. Gisteravond besloot de honderdste voorlezer het grootste gedicht van Nederland met deze woorden:
en zo zesendertig regels verder. Tenminste, wat mijn aandeel betrof. Het hele gedicht beslaat meer dan vierduizend regels. In 1888 schreef Gorter over dit gedicht aan een vriend: ‘Het ding is af.’ Met een lamme hand, waarschijnlijk.
Ik kan hier en nu wel toegeven dat ik de Mei nog nooit van mijn leven in zijn geheel heb kunnen lezen. Het lukt me niet. Het is een gedicht als een berg, die ik nog niet heb weten bedwingen. In dat gebergte bevinden zich trouwens nog veel meer klassiekers die als gebonden en ingenaaide schuldgevoelens op de plank staan. Ooit, als de wolken leeg zijn, wordt het alsnog lente. Of meteen maar zomer. En weer zal ik al die cultuurschatten niet gelezen hebben.
Bij de Mei heb ik daar op zich nog wel een zwak excuus voor. Het is bijna niet te doen om een tekst ter lengte van een korte roman te lezen met de concentratie waarmee je normaal gesproken een gedicht leest. De Mei lezen voelt als het gras maaien met een nagelschaartje, of kanoën met twee aan elkaar geplakte theelepeltjes. En toch, voor wie van gedichten houdt, is de Mei als aarde en brood; het hoort bij je, je hebt het nodig, je wilt ermee leven. Daarom was het ook zo’n geweldige actie om de Mei met zijn allen op dat erf voor te lezen in deze vochtige maand. Gisteravond besloot de honderdste voorlezer het grootste gedicht van Nederland met deze woorden:
‘... de golven komen weer
En dalen weer met lachen of geschrei –
Daar ligt bedolven mijne kleine Mei.’