Boek 1: Als April sterft, wordt Mei geboren. De maan is haar moeder, de zon haar vader. Ze komt aan in Holland in een boot en verkent de Hollandse kust. In een weiland ontmoet ze een vrouw, die haar van alles vertelt over Holland.
Boek 2: Mei trekt verder het land in. Dan verschijnt de blinde god Balder, die in strofische verzen zingt. Als hij weg is, gaat Mei hem zoeken.. Via een spinster op een wolk vindt ze z'n vader Wodan. Balder is verdwenen en iedereen is bedroefd. Maar Mei heeft hem voor het laatst gezien en vertelt over hem. Iedereen is een en al oor en ook de minnares van Balder, Idoena, komt te voorschijn. Iedereen gaat dansen en Mei blijft alleen met Wodan, wordt bang en vlucht. Dan vindt ze Balder en korte tijd zijn ze samen gelukkig. Dan wordt de harmonie verbroken, Balder houdt een toespraak over ziel en zintuigen. Ze weten dat ze niet voor elkaar bestemd zijn en Balder vertrekt. Eeuwigheid en sterfelijkheid kunnen niet samengaan.
Boek 3: De dichter zwerft met de bedroefde Mei rond in de polder. De vrouw komt weer ten tonele. Ze gaan naar de stad en slapen in het huis van de dichter. Dan komt Juni, de zus van Mei. Mei moet sterven. De dichter kan haar niet laten gaan en houdt haar in leven met zijn adem. Toch moet Mei sterven, het leven gaat verder.