dinsdag 25 augustus 2009

menno ter braak - beschouwingen van de toneelcriticus (1951)

Het toneel nu is in deze zin nog kinderlijk, dat het in verreweg de meeste gevallen slechts bij het uiterlijk vertoon van een gevoel of een probleem blijft staan; ja, dat uiterlijk vertoon is zelfs noodzakelijke voorwaarde, want de toneelspeler beschouwt het meestal als een erezaak veel rollen te kunnen spelen; hij moet Hamlet, Othello, Cyrano, Bouwmeester Solness en Monsieur Topaze tegelijk kunnen zijn (tegelijk: dat wil zeggen op verschillende avonden). Maar het spreekt vanzelf, dat die toneelspeler, hoe groot hij in zijn vak ook moge zijn, toch ‘Hamlet’, ‘Othello’ enz. niet is; hij bereikt zijn hoogste rang door zo bedrieglijk mogelijk dat alles bij elkaar te schijnen. Men zegt, dat er gevallen zijn te noemen van acteurs, die werkelijk alles ook waren wat zij met werkelijke overtuiging konden spelen. Ik wil die mogelijkheid theoretisch openlaten; in de practijk komt het erop neer dat de overgrote meerderheid der acteurs tot de uitgegroeide kinderen behoort (hun intriges incluis), een klein deel tot de mensen, waarmee men ook buiten plankenland kan praten, en een zeer klein deel tot de denkende mensen in de hoogste zin des woords (die laatste categorie moet, zoals ik zei, theoretisch bestaanbaar zijn, waarom niet? Men kan ieder vak, zelfs de journalistiek, bedrijven, en een denkend wezen blijven).

uit Menno ter Braak
Verzameld Werk